Pagina delen
‘Meer onderzoek nodig naar monitoring natuurinclusieve landbouwgebieden’
De drie HAS-studenten, die onlangs de ontwikkeling van de biodiversiteit op twee landbouwgronden in Hilvarenbeek en Son en Breugel hebben onderzocht, hebben ook bekeken welke technieken daarbij het beste resultaat geven. Hun advies: doe meer onderzoek naar hoe je in de toekomst vergelijkbare monitoringsopdrachten effectief en efficiënt kunt uitvoeren.
Wouter Oe, Amy Lauwers en Donny Dolman komen op basis van gesprekken met experts en eigen ervaringen tot de conclusie dat, afhankelijk van de inrichtingsmaatregel, verschillende methodes mogelijk zijn. Van ingewikkeld en arbeidsintensief tot eenvoudig uitvoerbaar. “Wij hebben tijdens het veldwerk ontdekt dat er veel meer opties zijn dan alleen de landelijk bepaalde monitoring (zoals SNL).”
Een voorbeeld is de meting van het aantal amfibieën. Dat kan via de traditionele schepmethode waarbij monsters worden genomen, maar ook tellen van de zichtbare amfibieën of het vastleggen van de plonsbewegingen zijn mogelijk. “We hebben alle drie de methoden toegepast. Uit onze veldwerkervaring is gebleken dat wanneer je enkel de zicht- of plonsmethode toepast je ruimschoots inzicht krijgt in of en hoeveel amfibieën er voorkomen. Dat is voor het meten van het effect van een inrichtingsmaatregel als natuurvriendelijke oever voldoende. Door voor een combinatie van die twee methodes te kiezen bespaar je tijd en is ook minder materiaal en kennis nodig.”
Nieuwe eDNA-technieken
Van soortgroepen, die aan de basis van de voedselpiramide staan (bodemleven, schimmels en bacteriën), mag je bij inrichtingsmaatregelen als eerste een waarneembaar effect verwachten. In het veld zijn ze echter lastig te identificeren. Nieuwe eDNA-technieken bieden echter kansen om de bodembiodiversiteit beter en sneller in kaart te brengen.
Voor het monitoren van insecten kan gebruik worden gemaakt van automatische beeldherkenning met kleurvallen. Probleem is echter dat deze technieken kostbaar zijn. De soortsamenstelling van dagvlinders, libellen en vogels kan ook relatief eenvoudig in het veld worden vastgesteld. Bijvoorbeeld met Transinsect, een nieuwe methode om vegetatie en insectendiversiteit gelijktijdig te onderzoeken. Deze methode wordt aangeraden om veranderingen in (vegetatie)structuur en dagvlinders/libellen te volgen.
Door meerdere technieken te gebruiken is de monitoring niet alleen voorbehouden aan onderzoekers, maar kunnen de eigenaar of vrijwilligers een deel van het veldwerk doen. Het tellen van amfibieën en regenwormen kan met simpele methoden eveneens worden uitgevoerd door vrijwilligers. Monitoring van andere soortgroepen is complexer. Daarvoor is meer kennis nodig.
Lees meer over het onderzoek (en de samenvatting van de resultaten) op ‘Natuurvriendelijk beheer leidt snel tot hogere biodiversiteit’