Een levend landschap, waar mens en dier graag vertoeven
Groen Ontwikkelfonds Brabant kijkt met een brede blik naar natuur. Niet alleen de ‘harde’ ecologische normen – vervat in natuurbeheertypen – zijn leidend, maar ook de natuur die door mensen gewaardeerd wordt. Zoals op landgoederen, in cultuurlandschappen, langs boerenvelden en zelfs in tuinen. Het is dan ook tijd om de behoefte aan ‘mensennatuur’ te verenigen met het streven naar biodiversiteitsherstel. Daarvoor moeten we in ieder geval de logica van het landschap volgen.
Onlangs was ik er weer, op landgoed Langakkers in Leende. Hier heeft eigenaar Roel Winters – overigens met financiële steun van het Groen Ontwikkelfonds – op 25 hectare voormalig aspergeland een natuurgebied gemaakt, een verbluffend soortenrijk gebied, een paradijs voor vogels, vlinders, vleermuizen, bestuivers en nog veel meer. Door zo veel mogelijk variatie in begroeiing, heggen, wilde planten, voedselgewassen, kruidenrijk grasland en bomen, is zijn landgoed een magneet voor een even gevarieerd gezelschap dieren. Hier kun je zien hoe biodivers cultuurland in het beste geval kan zijn. En er was nog iets: Winters kan de aanvragen om zijn landgoed te bezichtigen niet bijbenen. Want hier kun je in geconcentreerde vorm zien hoe mooi het agrarische cultuurlandschap tot zestig jaar geleden was. Een levend, natuurrijk cultuurlandschap, waar niet alleen dieren, maar ook mensen graag vertoeven.
De ligging van het landgoed is ook interessant: tegen het Leenderbos aan, eigenlijk loopt het over in het bos. Daar, in dat bos, is de soortenrijkdom per hectare lager, wat niet zo gek is, want wat natuurorganisaties doen is iets anders. In hun uitgestrekte gebieden is het niet de bedoeling, en ook niet te doen, om zo intensief te tuinieren zoals Roel Winters doet op zijn landgoed. Maar het mooie is: de twee gebieden vullen elkaar aan. Vogels, maar ook zoogdieren en andere dieren uit het bos komen regelmatig naar het landgoed om voedsel te zoeken, andersom biedt het bos dekking, en broeden er in de randen van het bos soorten die profiteren van het voedselaanbod op het cultuurland. Je zou bijna zeggen: 1 + 1= 3.
Welke natuur willen wij? Wat beschouwen wij als natuur? In een onderzoek in opdracht van het toenmalige ministerie, alweer tien jaar geleden, werd de vraag gesteld wat mensen als ‘helemaal natuur’ beschouwden. De Veluwe scoorde ongeveer net zo hoog (93 procent) als het tropisch regenwoud (95 procent), ook graanvelden deden het behoorlijk (52 procent), en ook ‘een kopje muntthee’ was voor 11 procent van de respondenten ‘helemaal natuur’. Best lastig om op basis van dergelijke uitkomsten beleid te voeren.
Bovendien: hier zien we het menselijk perspectief. Wat te denken van het perspectief van dieren en planten? Die stemmen met hun wortels, poten, vleugels en vinnen. Waar zij kunnen leven, in interactie met andere soorten, is er natuur, lijkt mij. Dus ook tussen stoeptegels, of op mijn balkon, waar ik tientallen wilde planten heb staan, waar in het seizoen duizenden wilde bijen en andere bestuivers op af komen. En waar ze niet kunnen leven, verdwijnen ze. Zoals de ortolaan, een prachtig vogeltje van het kleinschalige boerenland op de hogere zandgronden, in de jaren negentig voor Nederland verloren ging. Omgekeerd: als de omstandigheden weer geschikt zijn, keren sommige soorten terug.
Een open deur: ongerepte natuur bestaat niet meer in Nederland. Het laatste stukje oerbos werd aan het einde van de 19e eeuw gekapt. Wat we beschermen is cultuurnatuur. Dat is niet een exclusief Nederlands verschijnsel, zoals veel mensen denken. In Europa is ieder stukje land al eens op de schop geweest of anderszins door mensen veranderd, de grote natuurgebieden bestaan er door de coulance van mensen, en ieder bruikbaar stukje grond is ooit bewerkt geweest of wordt nog altijd bewerkt. Om maar niet te spreken van de invloed die mensen hebben op klimaatverandering.
Wegwuivend over de Nederlandse natuur doen is dus onzin, sterker: met zoveel verschillende landschappen en grondsoorten op zo’n kleine oppervlakte, en met onze rivieren, duinen en zee, heeft Nederland in potentie een enorm rijke natuur. Wel is de invloed van mensen bijna nergens zo aanwijsbaar als in Nederland. Gedurende de afgelopen tweeënhalf jaar schreef ik 100 portretten van dieren in de Nederlandse natuur, en bij ieder dier kwam wel weer een menselijke activiteit om de hoek kijken die de populaties van deze dieren, zelfs bodemdieren, deels had bepaald.
Je kunt zeggen: dat is tragisch, maar het biedt ook perspectieven. Als de diersoort mens dan toch zo bepalend is, dan kunnen we die invloed wellicht ook aanwenden om natuur weer de ruimte te geven, en de biodiversiteit te verhogen. Precies die gedachte kwam in de jaren negentig van de afgelopen eeuw breed op. De staat van natuur en milieu had in de jaren tachtig een dieptepunt bereikt, en dus ontstond er een breed draagvlak om daar iets aan te doen. Op basis van een ambitieus Natuurbeleidsplan kwamen er plannen voor ‘natuurontwikkeling’ en voor een natuurnetwerk door heel Nederland – de Ecologische Hoofdstructuur geheten. In Europees verband gebeurde ook het nodige. Er werden Natura 2000-gebieden aangewezen, met in Europees verband waardevolle natuur, die de hoogst mogelijke status van bescherming kregen. Habitat- en Vogelrichtlijnen waren er al, en die waren ook leidraad voor het maken van gedetailleerde beschrijvingen en doelstellingenper aangewezen gebied.
Maar kritiek en weerstand volgden prompt. Bij boeren, want zij moesten soms plaats maken voor natuur, maar ook breder. Veel omwonenden stonden niet te wachten op het omzetten van landbouwpolders in ‘natte moerasnatuur,’ en zeker het omzetten van goede landbouwgrond in natuur (zie de Hedwigepolder) lag en ligt gevoelig. Ook maatregelen in natuurgebieden kwamen onder vuur te liggen: waarom bomen kappen om heide of stuifzandgebieden uit te breiden. Waarom die technocratische focus op een paar zeldzame dier- en plantensoorten? Ziedaar de kloof tussen wat je ecologennatuur en mensennatuur zou kunnen noemen. Het eerste kabinet Rutte wist in 2010 wel raad met die kloof. Het ambitieuze natuurbeleid werd de nek omgedraaid, de uitbreiding van het natuurareaal werd deels teruggedraaid.
En nu, meer dan tien jaar later, zijn de omstandigheden weer drastisch anders. Het uitgeklede plan voor een natuurnetwerk voor Nederland wacht nog altijd op voltooiing, de streefdatum van 2027 zal ongetwijfeld niet gehaald worden. Maar vooral dringen nieuwe problemen zich op. Droogte bijvoorbeeld, en periodieke zware regenval. Maar ook het stikstofprobleem, dierenwelzijn en de slechte waterkwaliteit. En dan is er nog de enorme achteruitgang van zowat alle flora en fauna op het boerenland, meer dan de helft van ons grondgebied. Dat gaat gepaard met her en der (en ook door mij) gevoelde ‘landschapspijn’. Intussen is ook gebleken dat de behoefte aan natuur – en recreatielandschap groter is dan ooit. Tijdens de covid-pandemie moesten sommige natuurgebieden zelfs afgesloten worden vanwege de enorme toeloop van mensen. Mooi, die belangstelling voor natuur, maar voor de natuur zelf is dat niet per se een zegen.
Hoe dan verder? Hoe verenig je de behoefte aan mensennatuur met het streven naar herstel van biodiversiteit, en aan natuur die op eigen benen staat – zogenoemde robuuste natuur? En dat in een context waarin de schaarse ruimte daarvoor bevochten moet worden. Om te beginnen is het altijd goed om waar het kan de logica van het landschap te volgen. In Brabant en ook in andere provincies is dat te zien bij het beekherstel. Beken meanderen weer in de oude beeklopen. Langs de oevers van die beken kunnen overstromingsvlaktes komen, ruimte voor extensieve landbouw en ook beekbegeleidende bossen. Zo ontstaan ook verbindingen tussen natuurgebieden. Uitstekende middelen ook om water beter vast te houden in droge tijden, en water op te vangen in natte tijden. Waar het logisch is, en makkelijk uit te voeren, blijft het een goed idee om de versnipperde natuur in Nederland te verbinden.
Tot halverwege de vorige eeuw was de bodem de belangrijkste sturende factor in de landbouw. Dat veranderde radicaal door de brede beschikbaarheid van kunstmest en chemische middelen. Opeens was het ook op arme zandgronden mogelijk om alles te verbouwen wat voorheen kansloos was. Dus staan de hogere zandgronden nu vol met snijmais voor de veehouderij, maar nam ook de sierteelt een hoge vlucht. Schaalvergroting, de opkomst van monoculturen, het opruimen van heggen en houtwallen deden de rest: natuur op het boerenland is in vijftig jaar tijd gedecimeerd. En juist daar, waar het meest is verloren, valt ook het meest te winnen. Niet overal, maar juist rondom natuurgebieden en tegen natuurgebieden aan. Daar kan 1+1 3 worden.
Ik zag al op veel plekken wat dat kan opleveren, maar de voordelen nemen alleen maar toe als de ring van extensieve, natuurinclusieve boerenbedrijven meer gesloten wordt. De grondwaterstand kan dan soms weer omhoog, waarmee droogte in natuurgebieden bestreden kan worden. Een landbouw met meer wisselteelt, met rustgewassen, met kruidenrijk grasland, met een gezonde bodem, heeft zelf ook minder last van droogte, door de diepere worteling. Bij overvloedige regenval kan de bodem het water juist beter verwerken. Er is minder wateronttrekking nodig in droge periodes.
Zo zie ik het ongeveer voor me: een buffer van natuurvriendelijke boerenbedrijven rondom Natura 2000-gebieden. Waarin ook heggen, houtwallen, bloemrijke akkerranden terugkeren. Voor je het weet barst het weer van de geelgorzen, patrijzen, kneutjes, grauwe klauwieren, maar ook van de bijen en vlinders. Nog meer voordelen: minder stikstofneerslag uit de directe omgeving, minder verwaaid landbouwgif in de natuurgebieden. Helemaal mooi, als het kan: samenwerking tussen boeren en natuurbeheerders. Het kan doorslaggevend zijn voor de omschakeling van een boer om goedkoop stukjes grond te kunnen pachten in natuurgebieden, voor beweiding, of voor het biologisch verbouwen van gewassen voor vee. Dit soort landbouwenclaves, mits biologisch, kunnen zelfs biodiversiteit toevoegen aan natuurgebieden. In landschapspark De Maashorst zag ik hoe het (eveneens met GOB-steun gerealiseerde) voedselbos van boer Wilco de Zeeuw was verweven met het aangrenzende natuurgebied. ‘In de randen van gebieden, daar gebeurt het,’ zei hij. En zo is het: breng een landschap terug vol randen. Afwisseling, variatie, biodiversiteit, het zou ook weleens de oplossing zijn om de gevolgen van klimaatverandering te verzachten.
De meeste mensen houden vooral van een mooi, gevarieerd cultuurlandschap. Zoals mijn ouders, die vroeger fietstochtjes maakten in de omgeving van het dorp, van boerderij naar boerderij. Een bosrand, een kruidenrijk weiland met koeien, een heg, een korenveld, een zandpad, een solitaire eik, levend kleinschalig boerenland – de bekoring ervan moet niet onderschat worden. De biodiversiteit die het oplevert evenmin. Het herstel van het cultuurlandschap, pal naast de natuur, dat kan ook de natuurgebieden ontlasten en sterker maken. Ook allemaal niet makkelijk, maar als de boeren er structureel voor beloond worden kan het geleidelijk die kant op gaan. Wie in Nederland de behoefte voelt om naar de natuur te gaan kan gewoon een adres intoetsen op de routeplanner. Daar vindt hij of zij dan een parkeerplaats en bordjes met de naam van het natuurgebied: hier begint de natuur. En aan de overkant van de weg ligt een maïs- of raaigrasveld, of er staat een varkensstal. Hoe mooi zou het zijn als je, over een jaar of vijftien, bij de bordjes toch even zou twijfelen: moet ik hier het bos in, of loop ik tussen de heggen en houtwallen door, langs het graanveld of het bloemrijke weiland, de andere kant op, waar ik die geelgorzen hoorde zingen?